Verwerping 3 Verwerping van de dwaling: De vrije wil is door de zondeval niet aangetast
Die leren: dat het geestelijk dood-zijn van de mens
niet betekent dat de geestelijke gaven niet meer behoren bij zijn wil.
Want, zeggen zij, zijn wil is in zichzelf nooit verdorven geweest,
maar alleen belemmerd door de duisternis van zijn verstand
en ongeregeldheid van zijn neigingen.
Als deze belemmeringen worden weggenomen,
kan de wil zijn vrije, aangeboren kracht aanwenden.
Dat betekent dat de mens alles wat zich maar als goed aan hem voordoet,
uit zichzelf zou kunnen willen en verkiezen of niet willen en niet verkiezen.
Dit is een nieuwe leer en dwaling, die erop uit is
de krachten van de vrije wil op een voetstuk te plaatsen.
Ze is in strijd met wat de profeet zegt:
Arglistig is het hart, boven alles (Jer. 17:9);
en van de apostel: Onder wie (nl. de kinderen van de ongehoorzaamheid)
ook wij allen voorheen verkeerden,
in de begeerten van ons vlees,
door de wil van het vlees en de gedachten te doen (Ef. 2:3).