Paragraaf 14 De uitverkiezing moet een plaats hebben in de prediking

Voorts, gelijk deze leer van de Goddelijke verkiezing,
naar Gods wijzen raad,
door de profeten, Christus Zelf en de apostelen,
zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament gepredikt is,
en daarna in de Heilige Schriften voorgesteld en nagelaten, a
alzo moet zij ook ten huidigen dage,
te zijner tijd en plaats,
in de Kerke Gods (dewelke zij bijzonderlijk is toegeëigend) voorgesteld worden,
met den geest des onderscheids
en met godvruchtige eerbiedigheid, heiliglijk, b
zonder nieuwsgierige onderzoeking van de wegen des Allerhoogsten,
ter ere van Gods heiligen Naam
en tot een levendigen troost van Zijn volk.

De prediking verkondigt wat God bekend heeft gemaakt in de Bijbel. Wat er vanuit de Bijbel bekend is over de predestinatie, mag en moet in de prediking aan de orde komen. Gods uitverkiezing valt niet samen met Zijn verborgen wil, ook over de verkiezing is genoeg bekend vanuit de Bijbel. Er zijn slechts twee dingen voor ons verborgen: van onwedergeboren personen weten wij nog niet of God hun geloof zal geven. Als tweede is voor ons verborgen waarom God heeft gewild dat Hij sommige concrete personen wel en anderen niet het geloof zou geven. Waarom Petrus wel en Judas niet? We weten dat God daarvoor goede redenen had, maar we weten niet welke redenen. Daaruit mogen we niet concluderen 'dat God alleen naar het goeddunken van Zijn wil, zonder ook maar enigszins rekening te houden met enige zonde, het grootste deel van de mensheid tot het eeuwige oordeel voorbestemd en geschapen heeft'. 

Bewijsteksten

a

Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. Handelingen 20:27

Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan? Gedenk, dat gij Zijn werk groot maakt, hetwelk de lieden aanschouwen. Alle mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre. Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren. Job 36:23-26

O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Romeinen 11:33

b

Want door de genade, die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk, die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. Romeinen 12:3

En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis toegepast, om uwentwil; opdat gij aan ons zoudt leren, niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. 1 Korinthe 4:6

Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen; Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden. Hebreeën 6:17-18

Meer lezen (externe link)

Vanaf 12 jaar

ABCvanhetGeloof.nl (Dankbaarheid)

origineel
SV
onder tekst
17
leermodusleren