Paragraaf 14 Het geloof en de wil om te geloven is een gave van God
Zo is dan het geloof een gave Gods; a
niet omdat het aan den vrijen wil des mensen van God wordt aangeboden,
maar omdat het den mens metterdaad wordt medegedeeld,
ingegeven, en ingestort;
ook niet daarom, dat God alleen de macht om te geloven zou geven,
en daarna de toestemming of
het daadwerkelijk geloven van den vrijen wil des mensen verwachten;
maar omdat Hij, Die daar werkt het willen en het werken, b
ja alles werkt in allen,
in den mens teweegbrengt beide,
den wil om te geloven en het geloof zelf.