Paragraaf 16 God vernietigt de menselijke wil niet, maar buigt die liefdevol om
De mens heeft door de zondeval niet opgehouden mens te zijn.
Hij bezit nog de gaven van verstand en wil.
Ook heeft de zonde, die door het hele menselijk geslacht is doorgedrongen,
de natuur van de mens niet weggenomen,
maar wel verdorven en in geestelijke zin gedood. a
Zo is het ook met de goddelijke genade van de wedergeboorte.
Die werkt in de mensen niet als in stokken en blokken
en vernietigt de wil en zijn eigenschappen niet.
Zij dwingt hem niet met geweld tegen wil en dank,
maar maakt hem geestelijk levend, heelt en herstelt hem
en buigt hem om op liefdevolle en tegelijk krachtige wijze. b
Het gevolg hiervan is dat in plaats van een hardnekkige tegenstand van het vlees,
die eerst ten enenmale de overhand had,
nu een gewillige en oprechte gehoorzaamheid door de Geest de overhand begint te krijgen.
Daarin is het ware en geestelijke herstel en de bevrijding van onze wil gelegen.
En als die wonderbare Werkmeester van alle goed niet op deze wijze met ons handelde,
dan zou de mens geen enkele hoop hebben om door zijn vrije wil uit zijn val te kunnen opstaan,
waardoor hij zichzelf, toen hij nog (recht voor God) stond,
in het verderf gestort heeft.