Paragraaf 10 Door geloof in Gods beloften, de Heilige Geest en een zuiver geweten is er zekerheid

Deze zekerheid vloeit daarom niet voort uit een of andere bijzondere openbaring,
zonder het Woord of buiten het Woord om,
maar uit het geloof in de beloften van God,
die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard;
verder ook uit het getuigenis van de Heilige Geest,
Die met onze geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen van God zijn; a
en ten slotte uit de ernstige en heilige ijver
om een goed geweten te hebben en om goede werken te doen. b
Als de uitverkorenen van God in deze wereld niet deze vaste troost hadden
dat zij de overwinning zullen behalen
en dat zij dit onbedrieglijk onderpand van de eeuwige heerlijkheid hebben,
dan zouden zij de ellendigsten van alle mensen zijn. c

Met toestemming overgenomen uit: De Dordtse Leerregels, een hertaling; dr. W. Verboom, 2018, KokBoekencentrum Uitgevers.

De zekerheid van het geloof rust niet op één of andere bijzondere openbaring. Nee, gelovigen zijn zeker van datgene wat hun in het evangelie is voorgesteld en aangeboden. Er is dus een directe relatie tussen evangelie en zekerheid. Wij kunnen niet zeker zijn van wat ons niet wordt aangeboden (zoals gezondheid), maar wel van wat ons wordt aangeboden: vergeving der zonden, en het eeuwige leven. Luther zegt hierover: 'De zekerheid van het geloof is geen zaak van het gevoel, maar van het geweten. Het geweten is de stem van God in ons hart die ons vrijspreekt.' (Luther, 10/1.1:614) 
Elke gelovige (hoe klein het geloof ook) heeft deze zekerheid. Het is namelijk een vereiste/noodzakelijkheid die voortkomt uit het wezen van het geloof: wie gelooft, kan niet anders dan zeker zijn (anders geloof je namelijk niet). Paulus verwoordde dit zo: Zó prediken wij, en zó hebt u geloofd (1 Kor. 15:11). De verzekerdheid ontstaat dus uit het geloof in de beloften van God, het middelijke getuigenis van de Heilige Geest en (de intentie tot) goede werken.

Bewijsteksten

a

De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Romeinen 8:16-17

Zie, hoe groot is de liefde die de Vader ons gegeven heeft: dat wij kinderen van God worden genoemd. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij Hem niet kent. Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. 1 Johannes 3:1-2

b

En daarom oefen ik mijzelf om altijd een zuiver geweten te hebben voor God en de mensen. Handelingen 24:16

c

Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem Die ons heeft liefgehad. Romeinen 8:37

Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen. 1 Korinthe 15:19

hedendaags
HSV
onder tekst
17
leermodusleren