Alle mensen hebben in Adam gezondigd.
Daardoor hebben zij de vloek en de eeuwige dood verdiend. a
God zou daarom niemand onrecht gedaan hebben
als Hij alle mensen in de zonde en de vloek had willen laten
en hen om hun zonde had veroordeeld.
De apostel Paulus zegt dat als volgt:
De hele wereld wordt doemwaardig voor God. Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God (Rom. 3:19, 23).
En: Het loon van de zonde is de dood (Rom. 6:23).
Om de mensen tot geloof (in Christus) te brengen,
zendt God in Zijn goedheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap. a
Hij zendt deze verkondigers tot wie Hij wil en wanneer Hij wil.
Door hun dienst worden de mensen geroepen tot bekering en geloof in de gekruisigde Christus. b
En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben?
En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt?
En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden worden? (Rom. 10:14-15).
De oorzaak of schuld van het ongeloof ligt volstrekt niet bij God,
maar bij de mens, zoals dat van alle zonden geldt. a
Maar het geloof in Jezus Christus en de zaligheid door Hem
is een genadegave van God. Zoals geschreven staat:
Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God (Ef. 2:8).
Evenzo: Want aan u is het uit genade gegeven in Christus te geloven (Filp. 1:29).
Dat God aan bepaalde mensen in de tijd het geloof schenkt
en aan anderen niet, komt voort uit Zijn eeuwig besluit. a
Aan God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend (Hand. 15:18)
en: Die alle dingen werkt overeenkomstig de raad van Zijn wil (Ef. 1:11).
Volgens dit besluit maakt Hij de harten van de uitverkorenen zacht en buigt ze uit genade,
hoewel ze hard zijn, zodat zij gaan geloven.
Maar mensen die niet uitverkoren zijn, laat Hij in hun verkeerdheid en hardheid.
Hij handelt daarmee overeenkomstig Zijn rechtvaardig oordeel.
Hier wordt voor ons voornamelijk zichtbaar dat God een diep, barmhartig en ook rechtvaardig onderscheid maakt
tussen mensen, die in zichzelf allemaal even verdorven zijn.
Het is het besluit van Zijn verkiezing en verwerping, zoals dat in het Woord van God is geopenbaard.
Verkeerde mensen, die onrein leven en onstandvastig zijn, verdraaien dit besluit tot hun eigen verderf.
Voor de heilige en godvrezende mensen biedt het echter een onuitsprekelijke troost.
Deze verkiezing is een onveranderlijk besluit van God,
dat Hij vóór de grondlegging (ver vóór de schepping) van de wereld nam
om een bepaald aantal mensen zalig te maken.
Uit het hele menselijk geslacht,
dat door eigen schuld uit de oorspronkelijke gerechtigheid in zonde en verderf was gevallen,
verkoos Hij hen in Christus tot de zaligheid, b
alleen uit genade, naar het vrije welbehagen van Zijn wil. a
Zij zijn niet beter of waardiger dan andere mensen, maar delen in dezelfde ellende.
Maar God heeft Christus van eeuwigheid aangesteld tot een Middelaar
en Hoofd van alle uitverkorenen en tot een fundament van hun zaligheid.
Om hen zalig te maken, heeft Hij ook besloten om hen aan Christus te geven
en hen met kracht door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken tot Zijn gemeenschap, c
dat wil zeggen: om hun het ware geloof in Hem te schenken,
hen te rechtvaardigen en te heiligen,
hen met kracht in de gemeenschap van Zijn Zoon te bewaren,
en hen tot slot te verheerlijken.
In dit alles betoont Hij Zijn barmhartigheid, tot lof en prijs van de rijkdom van Zijn heerlijke genade.
Zoals geschreven staat:
… omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde.
Hij heeft ons voorbestemd om als Zijn kinderen aangenomen te worden,
door Jezus Christus, in Zichzelf, overeenkomstig het welbehagen van Zijn wil,
tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade,
waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde (Ef. 1:4-6).
En: En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen,
en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd,
en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).
Deze verkiezing bestaat niet uit verschillende soorten.
Het gaat steeds om een en dezelfde verkiezing van allen die zalig worden,
zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament.
De Schrift leert ons namelijk dat er maar één welbehagen,
voornemen en besluit van Gods wil is. a
Daardoor heeft Hij ons van eeuwigheid verkoren tot Zijn genade, heerlijkheid en zaligheid.
En tot de weg naar de zaligheid, die Hij voor ons toebereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen. b
God verkoos mensen niet om hun geloof, dat Hij van tevoren zag.
Ook is de gehoorzaamheid van het geloof, de heiligheid of een andere kwaliteit of geschiktheid
niet de oorzaak of de vereiste voorwaarde voor mensen dat ze uitverkoren zouden worden.
Nee, God verkiest mensen tot het geloof, tot de gehoorzaamheid van het geloof, tot heiligheid enzovoort. a
Daarom is Gods verkiezing de fontein van alle zaligmakende gaven.
Uit die fontein vloeien het geloof, de heiligheid en andere zaligmakende gaven
en ten slotte het eeuwige leven zelf als vruchten voort. Hiervan getuigt de apostel:
Hij heeft ons uitverkoren – niet omdat wij het waren –
maar opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde (Ef. 1:4).
De oorzaak van deze genadige verkiezing is alleen het welbehagen van God.
Het is dus niet zo dat Hij uit alle mogelijke voorwaarden
enkele kwaliteiten of werken van de mensen uitkoos als de voorwaarde voor hun zaligheid.
Nee, God heeft uit het hele zondige menselijk geslacht
enige bepaalde (concrete) personen tot Zijn eigendom aangenomen. Zoals geschreven staat:
Toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden (…),
werd tot haar (Rebekka) gezegd: De meerdere zal de mindere dienen.
Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat (Rom. 9:11-13). a
En: Er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48).
God is volkomen wijs, onveranderlijk, alwetend en almachtig.
Zo is het ook met de verkiezing door Hem.
Deze kan niet tenietgedaan of opnieuw gedaan worden.
Ook kan Zijn verkiezing niet veranderd, herroepen of afgebroken worden. a
De uitverkorenen kunnen dus nooit verworpen of in aantal verminderd worden.
De uitverkorenen ontvangen ieder op zijn tijd
de zekerheid dat zij eeuwig en onveranderlijk tot zaligheid zijn uitverkoren,
al bestaan daarin wel verschillende trappen en maten.
Zij krijgen die zekerheid niet door de verborgenheden en diepten van God nieuwsgierig te onderzoeken. a
Nee, ze ontvangen die doordat ze de onmiskenbare vruchten van hun verkiezing in hun eigen leven waarnemen.
Deze vruchten, die in Gods Woord worden genoemd, zijn:
het ware geloof in Christus, kinderlijke eerbied voor God,
droefheid over de zonde overeenkomstig de wil van God,
honger en dorst naar de gerechtigheid enzovoort.
Deze vruchten van de verkiezing nemen ze met geestelijke blijdschap en met heilige innerlijke vreugde waar. b
Aan de ervaring en de zekerheid van hun verkiezing ontlenen Gods kinderen dagelijks meer reden om zich voor God te verootmoedigen,
de diepte van Zijn barmhartigheid te aanbidden,
zich van de zonde te reinigen
en Hem, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, vurige wederliefde te bewijzen. a
Het is er dan ook verre van, dat zij door deze leer van de verkiezing en door de overdenking ervan
zouden verslappen in het onderhouden van Gods geboden of vleselijk en zorgeloos zouden gaan leven.
Naar Gods rechtvaardig oordeel is dat gewoonlijk wel het geval
bij hen die zich lichtvaardig op de genade van hun verkiezing laten voorstaan,
of er leeg en overmoedig over spreken, terwijl ze niet in de wegen van de uitverkorenen willen wandelen.
Deze leer van Gods uitverkiezing is naar Zijn wijze raad door de profeten,
door Christus Zelf en de apostelen – zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament – gepredikt
en daarna in de Heilige Schriften verkondigd en overgeleverd. a
Zo moet deze leer ook vandaag op de juiste tijd en plaats in Gods kerk (waarvoor zij in het bijzonder bestemd is) geleerd worden.
Dat moet gebeuren met het nodige onderscheidingsvermogen,
met eerbied voor God en op een heilige manier, b
zonder nieuwsgierig de wegen van de Allerhoogste na te speuren,
tot eer van Gods heilige Naam
en tot een levende troost voor Zijn volk.
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing
wordt door de Heilige Schrift vooral dan aangewezen en aangeprezen,
wanneer zij er ook over spreekt dat niet alle mensen uitverkoren zijn.
Sommige mensen zijn niet uitverkoren.
Dat wil zeggen: God ging in Zijn eeuwige verkiezing aan hen voorbij. a
Dat betreft die mensen van wie God in Zijn volkomen vrij, rechtvaardig,
onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft
om hen in de gemeenschappelijke ellende te laten
waarin zij zich door eigen schuld hebben gestort.
God besloot om hun het zaligmakend geloof en de genade van de bekering niet te schenken,
maar hen op hun zelfgekozen wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel te laten. b
Hij besloot ook om hen ten slotte – niet alleen om hun ongeloof,
maar ook om al hun andere zonden – te veroordelen en eeuwig te straffen.
Hierdoor toont Hij Zijn rechtvaardigheid.
Dit is het besluit van de verwerping.
Het verwijt dat God daardoor tot auteur van de zonde wordt gemaakt, is een godslasterlijke gedachte.
Het besluit laat wel zien dat Hij een ontzagwekkende, onberispelijke en rechtvaardige Rechter
en een Wreker van de zonde is.
Hoe is het met hen die het levend geloof in Christus nog niet sterk in zich voelen?
Die nog missen het vaste vertrouwen van hun hart, de vrede van hun geweten,
de kinderlijke gehoorzaamheid en het roemen in God door Christus, a
terwijl zij toch de middelen gebruiken waardoor God beloofd heeft deze dingen in ons te werken.
Zij moeten niet moedeloos worden als zij over de verwerping horen spreken.
Zij moeten ook niet denken dat zij tot de verworpenen behoren.
Zij moeten vlijtig de heilsmiddelen blijven gebruiken
en vurig verlangen naar de tijd dat de genade voor hen overvloediger wordt
en die met eerbied en ootmoed verwachten.
En hoe is het met hen die ernstig verlangen om zich tot God te bekeren,
Hem alleen te behagen en van ‘het lichaam van de dood’ verlost te worden, b
terwijl zij toch nog niet zover in een godvruchtig en gelovig leven kunnen komen als zij zouden willen?
Zij behoren nog veel minder te schrikken voor de leer van de verwerping.
Onze barmhartige God heeft immers beloofd dat Hij de rokende vlaswiek
niet zal uitblussen en het geknakte riet niet zal verbreken. c
Maar deze leer van de verwerping is wel degelijk schrikwekkend
voor hen die geen rekening houden met God en Christus, de Zaligmaker,
en zich helemaal hebben overgegeven aan de zorgen van de wereld en hun zondige begeerten, d
zolang zij zich niet in ernst tot God bekeren.
Over de wil van God moeten wij oordelen vanuit Zijn Woord.
Dat getuigt dat de kinderen van de gelovigen heilig zijn;
niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond,
waartoe zij samen met hun ouders behoren. a
Daarom moeten godvrezende ouders niet twijfelen
aan de verkiezing en de zaligheid van hun kinderen die God in hun kinderjaren uit dit leven wegneemt.
Aan degenen die zich tegen deze genade van de onverdiende verkiezing
en de strenge, rechtvaardige verwerping verzetten,
houden wij de volgende uitspraak van de apostel Paulus voor:
Maar, o mens, wie bent u toch dat u God tegenspreekt? (Rom. 9:20). a
En dit woord van de Zaligmaker: Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? (Mat. 20:15).
Maar wij, die dit heilsgeheim met godvruchtige eerbied aanbidden,
roepen met de apostel uit:
O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God,
hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!
Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?
Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?
Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen.
Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen. (Rom. 11:33-36)
Die leren: dat het hele besluit van Gods verkiezing tot zaligheid niet meer inhoudt dan dat het de wil van God is om díé mensen zalig te maken die zouden geloven en volharden in het geloof en de gehoorzaamheid van het geloof.
En dat er niets anders over dit besluit in het Woord van God is geopenbaard.
Zij bedriegen hiermee mensen die weinig kennis hebben,
en spreken duidelijk de Heilige Schrift tegen.
Die leert immers dat God niet maar besloten heeft om mensen die geloven zalig te maken.
Nee, Hij heeft bepaalde mensen van eeuwigheid uitverkoren.
Aan hen wilde Hij, in onderscheiding van anderen,
in de tijd het geloof in Christus en de volharding daarin schenken.
Zo staat geschreven:
Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt (Joh. 17:6).
En: Er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48).
En: … omdat Hij ons vóór de grondlegging van de wereld in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem (Christus) zouden zijn in de liefde (Ef. 1:4).
Die leren: dat er meerdere soorten van verkiezing tot het eeuwige leven zijn,
namelijk een algemene, onbepaalde verkiezing én een bijzondere, bepaalde verkiezing.
Deze kan weer onvolkomen, te herroepen, niet-definitief en voorwaardelijk zijn,
of wél volkomen, niet te herroepen, wél definitief en absoluut.
Ze leren ook dat er naast een verkiezing tot het geloof, een verkiezing tot de zaligheid is.
Er kan dan sprake zijn van een verkiezing tot het rechtvaardigend geloof
zonder dat er sprake is van een definitieve verkiezing tot zaligheid.
Deze leer is een menselijk bedenksel, verzonnen buiten de Schrift om.
Hierdoor wordt de leer van de verkiezing verdorven
en de gouden keten van onze zaligheid (uit Rom. 8) verbroken:
En hen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen,
en hen die Hij geroepen heeft, die heeft Hij ook gerechtvaardigd,
en hen die Hij gerechtvaardigd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).
Die leren: dat het welbehagen en het besluit van God waarover de Schrift spreekt als het over de verkiezing gaat,
niet betekent dat God bepaalde mensen in onderscheid van anderen heeft uitverkoren.
Volgens hen heeft God uit alle mogelijke voorwaarden (waaronder ook die van het doen van de werken van de wet)
of uit hun samenhangend geheel, de volgende voorwaarden voor de verkiezing gekozen:
de daad van het geloof (hoewel die in zichzelf gering is)
en de geloofsgehoorzaamheid (hoewel die niet volmaakt is).
Deze gehoorzaamheid zou God dan uit genade als volkomen willen beschouwen
en daarom de beloning met het eeuwige leven waardig achten.
Dit is een gevaarlijke dwaling, waardoor het welbehagen van God
en de verdiensten van Christus krachteloos gemaakt worden.
Mensen worden hiermee door nutteloze vragen afgetrokken
van de waarheid van de rechtvaardiging uit genade en van de eenvoud van de Schrift.
De apostel wordt daardoor van onwaarheid beschuldigd als hij zegt:
Hij heeft ons (…) geroepen met een heilige roeping, niet overeenkomstig onze werken,
maar overeenkomstig Zijn eigen voornemen en genade,
die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen (2 Tim. 1:9).
Die leren: dat men, om in aanmerking te komen voor de verkiezing tot het geloof,
het licht van de natuur op de juiste manier gebruikt;
dat men vroom, klein en nederig leeft en geschikt is voor het eeuwige leven.
Alsof Gods verkiezing ook maar enigszins van deze voorwaarden zou afhangen.
Deze leer lijkt veel op de opvatting van Pelagius en is in strijd met wat de apostel leert:
… onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees,
door de wil van het vlees en de gedachten te doen;
en wij waren van nature kinderen des toorns, evenals de anderen.
Maar God, Die rijk is in barmhartigheid,
heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft,
ook toen wij dood waren door de overtredingen,
met Christus levend gemaakt – uit genade bent u zalig geworden –
en heeft ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus,
opdat Hij in de komende eeuwen
de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen,
door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof,
en dat niet uit u, het is de gave van God;
niet uit werken, opdat niemand zou roemen (Ef. 2:3-9).
Die leren: dat de verkiezing van bepaalde personen tot zaligheid,
die nog niet volkomen of definitief is, plaatsvond op grond van hun geloof,
dat God van tevoren zag.
Dat geldt ook van hun bekering, heilig en godvruchtig leven,
nog maar pas begonnen of al langer aanwezig.
Maar de volkomen en definitieve verkiezing vond dan plaats
op grond van hun volharding in het geloof,
die God ook van tevoren zag, en van hun bekering,
heilig en godvruchtig leven, tot het einde toe.
Dit zien ze als een genadige en evangelische waardigheid,
waardoor iemand die verkoren wordt,
waardiger zou zijn dan iemand die niet verkoren wordt.
Dan zou het dus zo zijn dat het geloof en de gehoorzaamheid van het geloof,
heiligheid, godzaligheid en volharding
geen vruchten zijn van Gods onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid.
Nee, het zijn de voorwaarden waaraan voldaan moet worden.
God zag dan van tevoren dat die vervuld zouden worden
door hen die definitief verkoren zullen worden.
Die zijn dan de oorzaak van deze verkiezing.
Zonder dat aan deze voorwaarden voldaan wordt,
zou het niet komen tot de onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid.
Deze leer is in strijd met heel de Schrift,
die ons voortdurend (in onze oren en harten) deze en andere uitspraken inprent:
De verkiezing is niet uit de werken, maar uit Hem die roept (Rom. 9:11);
En er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven (Hand. 13:48);
… omdat Hij ons (…) in Hem uitverkoren heeft,
opdat wij heilig en smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde (Ef. 1:4);
Niet u hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren (Joh. 15:16);
Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken (Rom. 11:6);
Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen,
maar dat Hij ons liefhad en Zijn Zoon zond (1 Joh. 4:10).
Die leren: dat niet elke verkiezing tot zaligheid onveranderlijk is,
maar dat sommige uitverkorenen ondanks een besluit van God
toch verloren kunnen gaan.
Zij gaan dan ook werkelijk voor eeuwig verloren.
Dit is een grove dwaling, want daarmee leren ze dat God veranderlijk is.
Zij stoten daarmee de troost omver
die godvruchtige mensen putten uit de vastheid van hun verkiezing
en spreken ook de Schrift tegen, die leert:
dat de uitverkorenen niet misleid kunnen worden (Mat. 24:24);
dat Christus degenen die Hem door de Vader gegeven zijn niet verloren laat gaan (Joh. 6:39);
dat God degenen die Hij er van tevoren toe bestemd heeft,
geroepen en gerechtvaardigd heeft, ook heeft verheerlijkt (Rom. 8:30).
Die leren: dat er in dit leven geen vrucht of gevoel van de onveranderlijke verkiezing tot heerlijkheid is.
En ook geen zekerheid dan die afhankelijk is van een veranderlijke en onzekere voorwaarde.
Nu is het op zichzelf al ongerijmd dat zekerheid tegelijk onzekerheid kan zijn.
Maar behalve dat, is deze leer ook in strijd met de ervaring van de heiligen.
Want juist omdat zij mogen ervaren dat zij uitverkoren zijn,
verheugen zij zich met de apostel en prijzen zij God om deze weldaad. a
Christus roept hen op om zich evenals de discipelen
erover te verblijden dat hun namen in de hemel geschreven zijn. b
Dat ze gevoelen uitverkoren te zijn,
is voor hen ook een wapen tegen de vurige pijlen van de aanvechtingen van de duivel,
als ze vragen:
Wie zal beschuldigingen inbrengen tegen de uitverkorenen van God? (Rom. 8:33).
Die leren: dat God nooit besloten heeft om iemand
– enkel en alleen omdat Hij dat rechtvaardig wil –
in de zondeval van Adam te laten blijven
en daardoor in de gemeenschappelijke toestand van zonden en veroordeling.
Ook zou God nooit besloten hebben om iemand voorbij te gaan
als Hij mensen de genade schenkt, die voor geloof en bekering nodig is.
Dat is een dwaalleer, want dit staat vast:
Hij ontfermt Zich over wie Hij wil, en Hij verhardt wie Hij wil (Rom. 9:18);
ook: Het is u gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen,
maar aan hen is het niet gegeven (Mat. 13:11);
eveneens: Ik dank U, Vader, Heere van de hemel en van de aarde,
dat U deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt,
en ze aan jonge kinderen hebt geopenbaard.
Ja, Vader, want zo was het Uw welbehagen (Mat. 11:25-26).
Die leren: dat de reden waarom God het Evangelie wel naar het ene volk zendt
en niet naar het andere, niet enkel en alleen Zijn welbehagen is.
Het volk waaraan het Evangelie bekendgemaakt wordt,
zou beter en waardiger zijn dan het volk waaraan het Evangelie niet wordt meegedeeld.
Dit ontkent Mozes als hij het volk Israël als volgt toespreekt:
Zie, van de HEERE, uw God, is de hemel,
ja, de allerhoogste hemel, de aarde en alles wat erop is.
Maar alleen voor uw vaderen heeft de HEERE liefde opgevat om hen lief te hebben,
en Hij heeft hun nageslacht na hen, u, uit al de volken verkozen,
zoals het heden ten dage nog is (Deut. 10:14-15);
en Christus zegt: Wee u, Chorazin, wee u, Bethsaïda!
Want als in Tyrus en Sidon de krachten gebeurd waren die in u plaatsgevonden hebben,
dan zouden zij zich allang in zak en as bekeerd hebben (Mat. 11:21).
De nieuwe website Liturgie.nu maakt de psalmberijming van 1773 en de liturgische formulieren (zoals het doop- en avondmaalsformulier) online toegankelijk. Moeilijke woorden in de psalmen worden uitgelegd en de formulieren kunnen als paralleleditie naast elkaar gelezen worden. Net als deze website is er ook een leermodus aanwezig en een digibord viewer. Deze website is de komende maanden nog in ontwikkeling, maar al wel te gebruiken.